Artikel 1 Recht op aanvulling op de WW-uitkering

a.   De werknemer die recht heeft op een uitkering op grond van de WW, heeft recht op een aanvulling op de WW-uitkering.
b.   In afwijking van onderdeel a heeft de werknemer geen recht op een aanvulling op een WW-uitkering wegens overname van de verplichtingen van de werkgever als die in betalingsonmacht verkeert.
c.   In afwijking van onderdeel a heeft de werknemer geen recht op aanvulling op de WW-uitkering over tijdvakken waarin hij recht heeft op uitkering op grond van de Ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregeling.
d.   De aanvulling op de WW-uitkering eindigt en herleeft volgens dezelfde regels als de WW-uitkering.
e.   Op de aanvulling op de WW-uitkering zijn de re-integratiemaatregelen van de WW van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2 Duur en hoogte van de aanvulling op de WW-uitkering

  1. De duur van de aanvulling op de WW-uitkering is gelijk aan de duur van de WW-uitkering, inclusief eventuele opschuivingen van de einddatum na herleving.
  2. De aanvulling op de WW-uitkering bedraagt gedurende de eerste 6 maanden 0,75 * (A min B) min de WW-uitkering en vervolgens 0,70 * (A min B) min de WW-uitkering.
    Hierbij staat:
    A voor het bovenwettelijk maandloon;
    B voor het inkomen in een kalendermaand.
  3. Voor de bepaling van de periode van 6 maanden in onderdeel b telt een periode van aanvulling op de ZW- of WAZO-uitkering mee. Als de WW-uitkering tijdens de periode van 6 maanden eindigt en vervolgens herleeft, schuift de einddatum van de periode evenveel op als de einddatum van de WW.
  4. De aanvulling op de WW-uitkering compenseert niet de toepassing door UWV op de WW-uitkering van:
    1. een sanctie, verrekening of beslaglegging;
    2. een betaling aan iemand anders dan de werknemer;
    3. een vermindering met inkomen in verband met arbeid of inkomen uit een noodzakelijk verklaarde scholing. Indien dit inkomen hoger is dan de WW-uitkering, wordt het meerdere in mindering gebracht op de aanvulling op de WW;
    4. een vermindering met een percentage als de werknemer gebruik maakt van de regeling om een eigen bedrijf te starten met behoud van uitkering. De aanvulling op de WW wordt met hetzelfde percentage verminderd.
  5. Als de werknemer naast zijn WW-uitkering recht heeft op een loonsuppletie uit een andere sector of een uitkering die daarmee overeenkomt, wordt voor de aanvulling op de WW-uitkering die loonsuppletie bij het inkomen geteld.
  6. Voor de werknemer die voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 17 WW, maar niet voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 42 WW wordt de wettelijke uitkeringsduur aangevuld tot vier maanden. Gedurende de eerste drie maanden wordt de WW-uitkering aangevuld tot 75% en de vierde maand tot 70% conform de in sub b opgenomen berekeningswijze.

Artikel 3 Recht op aanvulling op de ZW-uitkering en de WAZO-uitkering

a. De werknemer die recht heeft op uitkering op grond van de ZW

    1. en die recht op aanvulling op de WW-uitkering of op aansluitende uitkering zou hebben gehad als hij niet ziek was geweest, of
    2. op grond van nawerking, terwijl hij laatstelijk voor de ZW verzekerd was op grond van een WW-uitkering waaraan een recht op bovenwettelijke uitkering was verbonden,

heeft recht op aanvulling op de ZW-uitkering.

b. De vrouwelijke werknemer die recht op zwangerschaps- en bevallingsuitkering heeft op grond van de WAZO

    1. en die recht op aanvulling op de WW-uitkering of op aansluitende uitkering zou hebben gehad als zij geen recht op zwangerschaps- en bevallingsuitkering zou hebben gehad, of
    2. op grond van nawerking, terwijl zij laatstelijk voor de ZW verzekerd was op grond van een WW-uitkering waaraan een recht op bovenwettelijke uitkering was verbonden,

heeft recht op aanvulling op de WAZO-uitkering.

c. In afwijking van de onderdelen a en b heeft de werknemer geen recht op aanvulling op de ZW- of WAZO-uitkering over tijdvakken waarin hij recht heeft op uitkering op grond van de Ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregeling.

Artikel 4 Duur en hoogte van de aanvulling op de ZW-uitkering en de WAZO-uitkering

  1. De duur van de aanvulling op de ZW-uitkering is gelijk aan de duur van de ZW-uitkering. De duur van de aanvulling op de WAZO-uitkering is gelijk aan de duur van de WAZO-uitkering.
  2. De ZW- of WAZO-uitkering:
    1. van de werknemer die anders een WW-uitkering zou hebben gehad, wordt aangevuld tot de hoogte die die WW-uitkering plus de aanvulling daarop zou hebben gehad;
    2. van de werknemer die anders een reparatie-uitkering of een aansluitende uitkering zou hebben gehad , wordt aangevuld tot de hoogte van die reparatie-uitkering of aansluitende uitkering;
    3. die op grond van nawerking is toegekend en waarop onderdeel ii niet van toepassing is, wordt aangevuld tot de hoogte die de WW-uitkering plus de aanvulling daarop laatstelijk had.
  3. Artikel B.2 onder d is van overeenkomstige toepassing op de aanvullingen, bedoeld in dit artikel.

Artikel 5 De reparatie-uitkering

  1. De werknemer wiens WW-uitkering is toegekend voor een kortere duur dan zou hebben gegolden op grond van de WW zoals die luidde op 31 december 2015, heeft recht op een reparatie-uitkering.
  2. De reparatie-uitkering gaat in zodra het einde van de duur van de WW-uitkering is bereikt.
  3. De duur van de reparatie-uitkering is gelijk aan het verschil tussen de duur van de WW-uitkering volgens de WW zoals die luidde op 31 december 2015, en de toegekende duur van de WW-uitkering.
  4. De hoogte van de reparatie-uitkering is 0,70 * (A min B * C/D).
    Hierbij staat:
    A voor het bovenwettelijk maandloon, maar ten hoogste het bovenwettelijk maandloon gebaseerd op het maximum van carrièrepatroon 12 of LD, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering;
    B voor het inkomen in een kalendermaand;
    C voor het bovenwettelijk dagloon, maar ten hoogste het bovenwettelijk dagloon gebaseerd op het maximum van carrièrepatroon 12 of LD, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering;
    D voor het bovenwettelijk dagloon.
  5. De reparatie-uitkering eindigt en herleeft volgens dezelfde regels als een WW-uitkering. Als het recht op uitkering eindigt en daarna herleeft, schuift de einddatum van de reparatie-uitkering op zoals bij een WW-uitkering.
  6. In afwijking van onderdeel e eindigt het recht op reparatie-uitkering niet doordat de werknemer ziek of arbeidsongeschikt wordt en in aanmerking zou zijn gekomen voor een uitkering op grond van de ZW, de WAZO, de WIA of de WAO als hij nog verzekerd zou zijn geweest voor die wetten. De reparatie-uitkering eindigt wel als de werknemer een van deze uitkeringen krijgt op grond van nawerking.
  7. Op de reparatie-uitkering zijn de re-integratiemaatregelen van de WW van overeenkomstige toepassing.
  8. Inkomen in verband met arbeid en inkomen uit een noodzakelijk verklaarde scholing worden op de reparatie-uitkering in mindering gebracht als bij een WW-uitkering. De vermindering van de WW-uitkering met een percentage als de werknemer gebruikmaakt van de regeling om een eigen bedrijf te starten met behoud van uitkering, is van overeenkomstige toepassing op de reparatie-uitkering.
  9. Bij samenloop van de reparatie-uitkering met een uitkering op grond van de WW, de ZW, de WIA, een andere reparatie-uitkering, een aansluitende uitkering of een uitkering die naar aard en strekking met een van deze uitkeringen overeenkomt:
  1. wordt inkomen op de reparatie-uitkering in mindering gebracht als dat inkomen op de voorafgaande WW-uitkering in mindering zou zijn gebracht als die uitkering niet zou zijn geëindigd;
  2. heeft, als de werknemer naast zijn uitkeringen geen inkomen uit werk heeft, de reparatie-uitkering het karakter van een aanvulling op de overige uitkeringen tot 70% van het bovenwettelijk maandloon, maar ten hoogste 70% van het maximum van carrièrepatroon 12 of LD, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering;
  3. wordt, als de werknemer naast zijn uitkeringen inkomen uit werk heeft en de som van zijn uitkeringen en zijn inkomen uit werk hoger is dan 87,5% van zijn bovenwettelijk maandloon plus 8,75% van zijn bovenwettelijk maandloon maar ten hoogste 8,75% van het maximum van carrièrepatroon 12 of LD, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, de reparatie-uitkering verminderd tot dit niet meer het geval is. Voor de toepassing van dit onderdeel wordt een loonsuppletie uit een andere sector of een uitkering die daarmee overeenkomt, tot het inkomen gerekend.
  4. is artikel B.2 onder d van overeenkomstige toepassing op de reparatie-uitkering.

Artikel 6 Het recht op aansluitende uitkering

  1. De werknemer die op de eerste werkloosheidsdag aan de 4-uit-5-jareneis voldoet of daarvan is vrijgesteld, heeft recht op een aansluitende uitkering indien hij op de eerste werkloosheidsdag een diensttijd heeft van ten minste 5 jaar.
  2. De aansluitende uitkering gaat in zodra het einde van de duur is bereikt van:
    1. de reparatie-uitkering, als de werknemer daar recht op had;
    2. de WW-uitkering, in de overige gevallen.
  3. De onderdelen e, f en g van artikel B.5 zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 7 Duur en hoogte van de aansluitende uitkering

  1. De duur van de aansluitende uitkering is voor de werknemer die op de eerste werkloosheidsdag een diensttijd heeft van ten minste 5 jaar en
    i. 43 jaar oud is: 6 maanden
    ii. 44 jaar oud is: 1 jaar
    iii. 45 jaar oud is: 1,5 jaar
    iv. 46 jaar of ouder is: 2 jaar
  2. De duur van de aansluitende uitkering is voor de werknemer die op de eerste werkloosheidsdag een diensttijd heeft van ten minste 7 jaar en
    i. 47 jaar oud is: 2,5 jaar
    ii. 48 jaar oud is: 3 jaar
    iii. 49 jaar oud is: 3,5 jaar
    iv. 50 jaar oud is: 4 jaar
    v. 51 jaar oud is: 4,5 jaar
    vi. 52 jaar oud is: 5 jaar
    vii. 53 jaar of ouder is: 5,5 jaar
  3. De aansluitende uitkering duurt voor de werknemer die op de eerste werkloosheidsdag een diensttijd heeft van ten minste 12 jaar en 54 jaar of ouder is, tot de AOW-gerechtigde leeftijd.
  4. De hoogte van de aansluitende uitkering is 0,70 * (A min B * C/D).
    Hierbij staat:
    A voor het bovenwettelijk maandloon, maar ten hoogste € 5.698,50;
    B voor het inkomen in een kalendermaand;
    C voor het bovenwettelijk dagloon, maar ten hoogste € 262;
    D voor het bovenwettelijk dagloon.
  5. Onderdeel h van artikel B.5 is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.
  6. Bij samenloop van de aansluitende uitkering met een uitkering op grond van de WW, de ZW, de WIA, een andere aansluitende uitkering of een uitkering die naar aard en strekking met een van deze uitkeringen overeenkomt:
    1. wordt inkomen op de aansluitende uitkering in mindering gebracht als dat inkomen op de voorafgaande WW-uitkering in mindering zou zijn gebracht als die uitkering niet zou zijn geëindigd;
    2. heeft, als de werknemer naast zijn uitkeringen geen inkomen uit werk heeft, de aansluitende uitkering het karakter van een aanvulling op de overige uitkeringen tot 70% van het bovenwettelijk maandloon, maar ten hoogste 70% van € 5.698,50;
    3. wordt, als de werknemer naast zijn uitkeringen inkomen uit werk heeft en de som van zijn uitkeringen en zijn inkomen uit werk hoger is dan 87,5% van zijn bovenwettelijk maandloon plus 8,75% van zijn bovenwettelijk maandloon maar ten hoogste 8,75% van € 5.698,50, de aansluitende uitkering verminderd tot dit niet meer het geval is. Voor de toepassing van dit onderdeel wordt een loonsuppletie uit een andere sector of een uitkering die daarmee overeenkomt, tot het inkomen gerekend.
    4. is artikel B.2 onderdeel d van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 8 Het geldend maken van het recht op bovenwettelijke uitkering

  1. Door of namens de werkgever wordt vastgesteld of recht op bovenwettelijke uitkering bestaat. De artikelen 22 tot en met 27 en 28 WW zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvulling op de WW-uitkering en op de aansluitende uitkering, behalve in de situatie, bedoeld in artikel 8, derde lid.
  2. De artikelen 28, 30, 30a, 31, eerste lid, 37, 38a, eerste en vierde lid, 44, 45, 49 en 54 ZW zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvulling op de ZW-uitkering en op de aansluitende uitkering in de situatie, bedoeld in artikel 8, derde lid.
  3. Indien de betrokkene de verplichting, bedoeld in artikel 25 WW, artikel 31, eerste lid, ZW of artikel 49 ZW niet of niet behoorlijk is nagekomen, kan door of namens de werkgever de bovenwettelijke uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, worden geweigerd.
  4. Op de aanvulling van de uitkering op grond van de WAZO is het derde lid en zijn de artikelen 3:12 en 3:16, eerste lid, onderdelen b, d, f en g, WAZO van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9 De betaling van de bovenwettelijke uitkering

  1. Met inachtneming van het tweede lid zijn de artikelen 30 tot en met 41 WW van overeenkomstige toepassing op de aanvulling op de WW-uitkering en op de aansluitende uitkering, behalve in de situatie, bedoeld in artikel 8, derde lid. Artikel 41 WW wordt op de bovenwettelijke uitkering uitsluitend toegepast indien het uit te betalen bedrag van de WW-uitkering en de bovenwettelijke uitkering samen een hoogte heeft als bedoeld in artikel 41 WW.
  2. Vervallen.
  3. De artikelen 31, tweede tot en met vijfde lid, 32 tot en met 33b, 40 tot en met 42, 47 tot en met 48, 50 en 85 ZW zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvulling op de ZW-uitkering en op de aansluitende uitkering in de situatie, bedoeld in artikel 8, derde lid.
  4. Op de aanvulling van de uitkering op grond van de WAZO zijn de artikelen 3:14 en 3:16, tweede lid, onderdelen a en b, WAZO, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10 Uitkering indien geen recht op WW-uitkering bestaat

  1. Partijen kunnen regels stellen waarbij een recht op uitkering wordt toegekend aan categorieën van werknemers die op grond van de overige artikelen van deze regeling geen recht hebben op bovenwettelijke uitkering omdat zij geen recht hebben op WW-uitkering.
  2. Een recht op uitkering, toegekend op grond van het eerste lid:
    a. wordt voor de toepassing van deze regeling gelijkgesteld met een recht op bovenwettelijke uitkering; en
    b. eindigt niet door de omstandigheid dat de werknemer wegens ziekte, arbeidsongeschiktheid of verlof op grond van de WAZO niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, indien hij geen recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, b of n, WW vanwege het enkele feit dat zijn verzekering op grond van de daar genoemde wetten is geëindigd.
    c. is, indien de werknemer alsnog of wederom recht krijgt op WW-uitkering, niet van invloed op het recht op bovenwettelijke uitkering dat voor de werknemer verbonden is aan dat recht op WW-uitkering. Onderdeel b van de vorige volzin is niet van toepassing in de situatie, bedoeld in artikel 6, tweede lid en artikel 7a, tweede lid.
  3. Zolang en voor zover de werknemer tegelijk recht heeft op een uitkering, toegekend op grond van het eerste lid, en een WW-uitkering, een ZW-uitkering, een bovenwettelijke uitkering of een uitkering die daar naar aard en strekking mee overeenkomt, heeft de uitkering op grond van het eerste lid het karakter van een aanvulling tot de hoogte die de uitkering op grond van het eerste lid zonder de samenloop zou hebben. Artikel 5, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.