Artikel 1 Loonsuppletie
a. De werknemer die recht op bovenwettelijke uitkering heeft en een nieuwe dienstbetrekking krijgt, heeft recht op loonsuppletie als het loon in zijn nieuwe dienstbetrekking lager is dan het bovenwettelijk dagloon, beide herleid tot een uurbedrag, en de uiterlijke einddatum van de loonsuppletie, genoemd in onderdeel g, nog niet is bereikt.
b. Onderdeel a is ook van toepassing op de werknemer die geen recht op bovenwettelijke uitkering heeft, maar dat recht wel zou hebben gehad als hij geen nieuwe dienstbetrekking had gekregen. Bij deze werknemer wordt gehandeld alsof hij aansluitend aan het arbeidsurenverlies uit zijn dienstbetrekking als werknemer een recht op bovenwettelijke uitkering zou hebben gekregen.
c. Onder dienstbetrekking in de onderdelen a en b wordt verstaan:
- een arbeidsovereenkomst;
- een aanstelling als ambtenaar;
- een arbeidsverhouding naar buitenlands recht die met i of ii overeenkomt.
d. In afwijking van de onderdelen a en b heeft de werknemer geen recht op loonsuppletie als hij geen bovenwettelijke uitkering krijgt, respectievelijk zou hebben gekregen, als gevolg van het niet nakomen van een verplichting op grond van de WW.
e. Het recht op loonsuppletie eindigt:
- zodra de werknemer geen recht meer heeft op loon uit zijn nieuwe dienstbetrekking;
- met ingang van een berekeningsperiode als bedoeld in onderdeel h, als over die berekeningsperiode het loon in de nieuwe dienstbetrekking niet meer lager is dan het bovenwettelijk dagloon, beide herleid tot een uurbedrag;
- als de tweede helft van de duur, bedoeld in onderdeel g, is ingegaan en het loon in de nieuwe dienstbetrekking niet lager is dan 90% van het bovenwettelijk dagloon, beide herleid tot een uurbedrag;
- zodra onderdeel d van toepassing wordt;
- zodra de uiterste einddatum van de loonsuppletie, bedoeld in onderdeel g, is bereikt.
f. Nadat het recht op loonsuppletie is geëindigd op grond van onderdeel e sub i, ii of iii, en de reden van beëindiging niet meer bestaat, en de uiterste einddatum, bedoeld in onderdeel g, nog niet is bereikt, herleeft het recht op loonsuppletie. Zolang de werknemer tegelijk recht heeft op meer dan één loonsuppletie op grond van deze regeling, wordt alleen de hoogste loonsuppletie uitbetaald.
g. De loonsuppletie duurt uiterlijk tot het einde van de duur van de bovenwettelijke uitkering, zoals die is vastgesteld per de eerste werkloosheidsdag.
h. De berekeningsperiode van de loonsuppletie is het deel van een kalendermaand waarover de werknemer recht heeft op loon uit zijn nieuwe dienstbetrekking en waarin de uiterste einddatum, bedoeld onder g, nog niet is bereikt. Zo nodig in afwijking van de vorige zin begint een nieuwe berekeningsperiode zodra onderdeel i sub ii van toepassing wordt.
i. De loonsuppletie is gelijk aan het verschil tussen enerzijds het loon in de nieuwe dienstbetrekking en anderzijds:
- in de eerste helft van de duur, bedoeld in onderdeel g: het bovenwettelijke dagloon,
- in de tweede helft van de duur, bedoeld in onderdeel g: 90% van het bovenwettelijke dagloon, herleid tot het bedrag dat geldt over de berekeningsperiode.
j. Voor de berekening in onderdeel i wordt, indien de nieuwe dienstbetrekking een kleinere urenomvang per week heeft dan de bovenwettelijke uitkering waarop de werknemer recht had of zou hebben gehad, het bovenwettelijke dagloon vermenigvuldigd met A/B, waarbij:
A = het aantal arbeidsuren per week in de nieuwe dienstbetrekking, of, als dit geen vast aantal uren is, het gemiddelde aantal arbeidsuren per week in de berekeningsperiode, bedoeld onder h, en
B = het aantal arbeidsuren per week waarop het recht op bovenwettelijke uitkering is gebaseerd.
De vorige zin wordt niet toegepast als zowel de nieuwe dienstbetrekking als de bovenwettelijke uitkering een fulltime omvang hebben.
k. Als in een berekeningsperiode, bedoeld onder h, de som van het loon uit de nieuwe dienstbetrekking, de loonsuppletie en een of meer wettelijke of bovenwettelijke uitkeringen waarop de werknemer recht heeft, hoger is dan het bovenwettelijke dagloon, of in het geval van onderdeel i sub ii, hoger is dan 90% van het bovenwettelijke dagloon, wordt de loonsuppletie verminderd tot dat niet meer het geval is.
l. De loonsuppletie wordt per maand achteraf betaald. Op de betaling van de loonsuppletie zijn de bepalingen uit de WW over de betaling, terugvordering en verrekening van de uitkering van overeenkomstige toepassing.
m. Voor de toepassing van dit artikel:
- wordt onder het loon uit de nieuwe dienstbetrekking altijd het onverminderde loon verstaan;
- wordt een loonsuppletie uit een andere sector of een daarmee overeenkomende uitkering, waarop de werknemer recht heeft, bij het loon in de nieuwe dienstbetrekking geteld;
- wordt het loon uit een nieuwe dienstbetrekking die voor de werknemer geen passende arbeid is, geacht niet lager te zijn dan 70% van het bovenwettelijke dagloon, beide herleid tot een uurbedrag;
- wordt het loon in de nieuwe dienstbetrekking overigens op dezelfde wijze vastgesteld als het bovenwettelijke dagloon.
Artikel 2 Verplichtingen bij loonsuppletie
a. De loonsuppletie wordt toegekend op aanvraag van de betrokkene. De betrokkene die voor loonsuppletie in aanmerking wil komen is verplicht:
- binnen drie maanden na het ontstaan van het recht op loonsuppletie een aanvraag om loonsuppletie in te dienen; en
- de door of namens de werkgever te stellen controlevoorschriften loonsuppletie na te leven; en
- passende arbeid tegen een hoger loon te aanvaarden indien deze hem wordt aangeboden.
Indien de betrokkene deze verplichtingen niet nakomt, zijn de artikelen 22 tot en met 24, 26 en 27 WW van overeenkomstige toepassing. Partijen kunnen nadere regels stellen aangaande onderdeel iii.
b. Artikel 25 WW is van overeenkomstige toepassing op de loonsuppletie. Indien de betrokkene de hieruit voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk is nagekomen kan het uitvoeringsorgaan de loonsuppletie tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, weigeren.
Artikel 3 Rechten bij werkloosheid uit een nieuwe dienstbetrekking met nieuw bovenwettelijk uitkeringsrecht
a. Een werknemer die recht heeft op een bovenwettelijke uitkering waaraan een recht op aansluitende uitkering is verbonden, heeft zodra het einde van de duur van zijn recht op aansluitende uitkering op grond van artikel B.6 is bereikt, recht op een verlenging van zijn aansluitende uitkering indien:
- hij eerder een recht op bovenwettelijke uitkering heeft gehad waaraan een recht op aansluitende uitkering is verbonden, en
- de duur van zijn oude recht op bovenwettelijke uitkering langer is dan de duur van zijn nieuwe recht op bovenwettelijke uitkering, en
- het einde van de duur van zijn oude recht op bovenwettelijke uitkering niet is bereikt vóór de ingangsdatum van de verlenging.
b. De duur van de verlenging, bedoeld onder a, is gelijk aan de duur van het oude recht op bovenwettelijke uitkering die nog niet is verstreken op het moment dat de verlenging ingaat, maar ten hoogste aan het verschil in duur tussen het oude en het nieuwe recht op bovenwettelijke uitkering.
c. De werknemer die recht heeft op een bovenwettelijke uitkering waaraan op grond van artikel B.5 geen recht op aansluitende uitkering is verbonden, heeft zodra het einde van de duur van zijn bovenwettelijke uitkering is bereikt, in afwijking van artikel B.5, alsnog recht op een aansluitende uitkering indien:
- hij eerder een recht op bovenwettelijke uitkering heeft gehad waaraan een recht op aansluitende uitkering was verbonden, en
- de duur van zijn oude recht op bovenwettelijke uitkering bij het einde van de duur van zijn nieuwe recht op bovenwettelijke uitkering nog niet is verstreken, en
- de duur van zijn oude recht op bovenwettelijke uitkering langer is dan de duur van zijn nieuwe recht op bovenwettelijke uitkering.
d. De duur van de aansluitende uitkering, bedoeld onder c, is gelijk aan de duur van het oude recht op bovenwettelijke uitkering die nog niet is verstreken bij het einde van de duur van het nieuwe recht op bovenwettelijke uitkering, maar ten hoogste aan het verschil in duur tussen het oude en het nieuwe recht op bovenwettelijke uitkering.
e. Het recht op uitkering op grond van dit artikel wordt niet toegekend indien de werknemer onvoldoende aannemelijk maakt dat hij voldoet aan de voorwaarden die in zijn geval voortvloeien uit het gestelde onder a. Partijen kunnen nadere regels stellen inzake de vorige volzin.
Artikel 4 Herleving bovenwettelijke uitkering bij werkloosheid uit een nieuwe dienstbetrekking zonder nieuw bovenwettelijk uitkeringsrecht
a. Het recht op bovenwettelijke uitkering herleeft per de datum waarop de werknemer na aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking een nieuw recht op WW-uitkering heeft waaraan geen nieuw recht op bovenwettelijke uitkering is verbonden, en:
- het recht op bovenwettelijke uitkering is geëindigd, en
- het recht op bovenwettelijke uitkering niet op grond van artikel B.1 is herleefd.
b. Het recht op bovenwettelijke uitkering herleeft in afwijking van het eerste lid niet:
- indien er ten aanzien van dit recht een herlevingtermijn uit de WW is overschreden, anders dan wegens verblijf buiten Nederland om daar werkzaamheden, anders dan in de uitoefening van een bedrijf of de zelfstandige uitoefening van een beroep te verrichten, of
- indien de duur van dit recht op het moment waarop het op grond van het eerste lid zou herleven, reeds is verstreken.
c. De onderdelen a en b zijn ook van toepassing op de werknemer die uit zijn dienstbetrekking als werknemer geen recht op bovenwettelijke uitkering heeft, maar dat recht wel zou hebben gehad als hij geen nieuwe dienstbetrekking of werkzaamheden als bedoeld onder b onderdeel i had aanvaard. Bij deze werknemer wordt voor de toepassing van de onderdelen a en b gehandeld alsof hij aansluitend aan het einde van zijn dienstbetrekking als werknemer een recht op bovenwettelijke uitkering zou hebben gekregen, dat tegelijk weer zou zijn geëindigd.
d. De bovenwettelijke uitkering herleeft in afwijking van onderdeel c niet als de werknemer uit zijn dienstbetrekking als werknemer geen WW zou hebben gekregen als gevolg van het niet nakomen van een verplichting op grond van de WW.
e. Het recht op uitkering op grond van dit artikel wordt niet toegekend indien de werknemer onvoldoende aannemelijk maakt dat hij voldoet aan de voorwaarden die in zijn geval voortvloeien uit het bepaalde onder a tot en met d. Partijen kunnen nadere regels stellen inzake de vorige volzin.
f. De onderdelen a tot en met e zijn ook van toepassing op de werknemer die recht heeft op ZW-uitkering of op zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de WAZO en die, als hij geen recht op die uitkering zou hebben gehad, een nieuw recht op WW-uitkering zou hebben gehad. De onderdelen a tot en met e zijn echter niet van toepassing zolang de werknemer recht heeft op uitkering of bezoldiging op grond van artikel 22 ZAR.
g. Zolang de werknemer tegelijk recht heeft op een bovenwettelijke uitkering die op grond van dit artikel is herleefd en een WW-uitkering, een ZW-uitkering, een andere bovenwettelijke uitkering of een uitkering die met een van deze uitkeringen overeenkomt, heeft de op grond van dit artikel herleefde uitkering het karakter van een aanvulling tot de hoogte, bedoeld in artikel B.2 onder b, artikel B.5 onder d of artikel B.7 onder e, die voor de werknemer geldt op grond van het recht op bovenwettelijke uitkering dat op grond van dit artikel is herleefd. Artikel B.2, onder d en e, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7 Overige re-integratie bevorderende regelingen
Door partijen kunnen voor alle werknemers, dan wel bepaalde categorieën van werknemers, re-integratie bevorderende maatregelen worden gesteld.