Artikel 1 Recht op aanvulling op de WW-uitkering

Voetnoot 13– Uitkering bij betalingsonmacht van de werkgever: hoofdstuk IV WW – Eindigen en herleven: artt. 20 resp. 21 WW – Re-integratiemaatregelen: hoofdstuk VI WW

a.   De werknemer die recht heeft op een uitkering op grond van de WW, heeft recht op een aanvulling op de WW-uitkering.
b.   In afwijking van onderdeel a heeft de werknemer geen recht op een aanvulling op een WW-uitkering wegens overname van de verplichtingen van de werkgever als die in betalingsonmacht verkeert.
c.   In afwijking van onderdeel a heeft de werknemer geen recht op aanvulling op de WW-uitkering over tijdvakken waarin hij recht heeft op uitkering op grond van de Ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregeling.
d.   De aanvulling op de WW-uitkering eindigt en herleeft volgens dezelfde regels als de WW-uitkering.
e.   Op de aanvulling op de WW-uitkering zijn de re-integratiemaatregelen van de WW van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 2 Duur en hoogte van de aanvulling op de WW-uitkering

14– Opschuiven van de einddatum: art. 43 WW – Inkomen in verband met arbeid: de E-factor in art. 47 WW – Inkomen uit noodzakelijke scholing: art. 47a WW – Kortingspercentage bij startersregeling: art. 47b WW

a.   De duur van de aanvulling op de WW-uitkering is gelijk aan de duur van de WW-uitkering, inclusief eventuele opschuivingen van de einddatum na herleving.
b.   De aanvulling op de WW-uitkering bedraagt gedurende de eerste zes maanden 0,75 * (A min B) min de WW-uitkering en vervolgens 0,70 * (A min B) min de WW-uitkering.
Hierbij staat:
A voor het bovenwettelijk maandloon;
B voor het inkomen in een kalendermaand.
c.   Voor de bepaling van de periode van zes maanden in onderdeel b telt een periode van aanvulling op de ZW- of WAZO-uitkering mee. Als de WW-uitkering tijdens de periode van zes maanden eindigt en vervolgens herleeft, schuift de einddatum van de periode evenveel op als de einddatum van de WW.
d.   De aanvulling op de WW-uitkering compenseert niet de toepassing door UWV op de WW-uitkering van:

    1. een sanctie, verrekening of beslaglegging;
    2. een betaling aan iemand anders dan de werknemer;
    3. een vermindering met inkomen in verband met arbeid of inkomen uit een noodzakelijk verklaarde scholing. Indien dit inkomen hoger is dan de WW-uitkering, wordt het meerdere in mindering gebracht op de aanvulling op de WW;
    4. een vermindering met een percentage als de werknemer gebruik maakt van de regeling om een eigen bedrijf te starten met behoud van uitkering. De aanvulling op de WW wordt met hetzelfde percentage verminderd.

e.   Als de werknemer naast zijn WW-uitkering recht heeft op een loonsuppletie uit een andere sector of een uitkering die daarmee overeenkomt, wordt voor de aanvulling op de WW-uitkering die loonsuppletie bij het inkomen geteld.

 

 

Artikel 3 Recht op aanvulling op de ZW-uitkering en de WAZO-uitkering

15– Zwangerschaps‑en bevallingsuitkering: art. 3:8 WAZO – Nawerking: artt. 46 ZW en 3:10 WAZO

a.   De werknemer die recht heeft op uitkering op grond van de ZW

    1. en die recht op aanvulling op de WW-uitkering of op aansluitende uitkering zou hebben gehad als hij niet ziek was geweest, of
    2. op grond van nawerking, terwijl hij laatstelijk voor de ZW verzekerd was op grond van een WW-uitkering waaraan een recht op bovenwettelijke uitkering was verbonden, heeft recht op aanvulling op de ZW-uitkering.

b.   De vrouwelijke werknemer die recht op zwangerschaps- en bevallingsuitkering heeft op grond van de WAZO

    1. en die recht op aanvulling op de WW-uitkering of op aansluitende uitkering zou hebben gehad als zij geen recht op zwangerschaps- en bevallingsuitkering zou hebben gehad, of
    2. op grond van nawerking, terwijl zij laatstelijk voor de ZW verzekerd was op grond van een WW-uitkering waaraan een recht op bovenwettelijke uitkering was verbonden, heeft recht op aanvulling op de WAZO-uitkering.

c.   In afwijking van de onderdelen a en b heeft de werknemer geen recht op aanvulling op de ZW- of WAZO-uitkering over tijdvakken waarin hij recht heeft op uitkering op grond van de Ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregeling.

Artikel 4 Duur en hoogte van de aanvulling op de ZW-uitkering en de WAZO-uitkering

a.   De duur van de aanvulling op de ZW-uitkering is gelijk aan de duur van de ZW-uitkering. De duur van de aanvulling op de WAZO-uitkering is gelijk aan de duur van de WAZO-uitkering.
b.   De ZW- of WAZO-uitkering:

    1. van de werknemer die anders een WW-uitkering zou hebben gehad, wordt aangevuld tot de hoogte die die WW-uitkering plus de aanvulling daarop zou hebben gehad;
    2. van de werknemer die anders een reparatie-uitkering of een aansluitende uitkering zou hebben gehad wordt aangevuld tot de hoogte van die reparatie-uitkering of aansluitende uitkering;
    3. die op grond van nawerking is toegekend en waarop onderdeel ii niet van toepassing is, wordt aangevuld tot de hoogte die de WW-uitkering plus de aanvulling daarop laatstelijk had.

c.   Artikel B.2 onder d is van overeenkomstige toepassing op de aanvullingen, bedoeld in dit artikel.

Artikel 5 De reparatie-uitkering

a.   De werknemer wiens WW-uitkering is toegekend voor een kortere duur dan zou hebben gegolden op grond van de WW zoals die luidde op 31 december 2015, heeft recht op een reparatie-uitkering.
b.   De reparatie-uitkering gaat in zodra het einde van de duur van de WW-uitkering is bereikt.
c.   De duur van de reparatie-uitkering is gelijk aan het verschil tussen de duur van de WW-uitkering volgens de WW zoals die luidde op 31 december 2015, en de toegekende duur van de WW-uitkering.
d.   De hoogte van de reparatie-uitkering is 0,70 * (A min B * C/D).
Hierbij staat:
A voor het bovenwettelijk maandloon, maar ten hoogste het bovenwettelijk maandloon gebaseerd op het maximum van carrièrepatroon 12 of LD, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering;
B voor het inkomen in een kalendermaand;
C voor het bovenwettelijk dagloon, maar ten hoogste het bovenwettelijk dagloon gebaseerd op het maximum van carrièrepatroon 12 of LD, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering;
D voor het bovenwettelijk dagloon.
e.   De reparatie-uitkering eindigt en herleeft volgens dezelfde regels als een WW-uitkering. Als het recht op uitkering eindigt en daarna herleeft, schuift de einddatum van de reparatie-uitkering op zoals bij een WW-uitkering.
f.   In afwijking van onderdeel e eindigt het recht op reparatie-uitkering niet doordat de werknemer ziek of arbeidsongeschikt wordt en in aanmerking zou zijn gekomen voor een uitkering op grond van de ZW, de WAZO, de WIA of de WAO als hij nog verzekerd zou zijn geweest voor die wetten. De reparatie-uitkering eindigt wel als de werknemer een van deze uitkeringen krijgt op grond van nawerking.
g.   Op de reparatie-uitkering zijn de re-integratiemaatregelen van de WW van overeenkomstige toepassing.
h.   Inkomen in verband met arbeid en inkomen uit een noodzakelijk verklaarde scholing worden op de reparatie-uitkering in mindering gebracht als bij een WW-uitkering. De vermindering van de WW-uitkering met een percentage als de werknemer gebruik maakt van de regeling om een eigen bedrijf te starten met behoud van uitkering, is van overeenkomstige toepassing op de reparatie-uitkering.
i.   Bij samenloop van de reparatie-uitkering met een uitkering op grond van de WW, de ZW, de WIA, een andere reparatie-uitkering, een aansluitende uitkering of een uitkering die naar aard en strekking met een van deze uitkeringen overeenkomt:

    1. wordt inkomen op de reparatie-uitkering in mindering gebracht als dat inkomen op de voorafgaande WW-uitkering in mindering zou zijn gebracht als die uitkering niet zou zijn geëindigd;
    2. heeft, als de werknemer naast zijn uitkeringen geen inkomen uit werk heeft, de reparatie-uitkering het karakter van een aanvulling op de overige uitkeringen tot 70% van het bovenwettelijk maandloon, maar ten hoogste 70% van het maximum van carrièrepatroon 12 of LD, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering;
    3. wordt, als de werknemer naast zijn uitkeringen inkomen uit werk heeft en de som van zijn uitkeringen en zijn inkomen uit werk hoger is dan 87,5% van zijn bovenwettelijk maandloon plus 8,75% van zijn bovenwettelijk maandloon maar ten hoogste 8,75% van het bovenwettelijk maandloon gebaseerd op het maximum van carrièrepatroon 12 inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, de reparatie-uitkering verminderd tot dit niet meer het geval is. Voor de toepassing van dit onderdeel wordt een loonsuppletie uit een andere sector of een uitkering die daarmee overeenkomt, tot het inkomen gerekend;
    4. is Hoofdstuk B, artikel 2, onderdeel d, van overeenkomstige toepassing op de reparatie-uitkering.

Artikel 6 Het recht op aansluitende uitkering

164-uit-5-jareneis en vrijstelling daarvan: art. 42 lid 2 WW

a.   De werknemer die op de eerste werkloosheidsdag aan de 4-uit-5-jareneis voldoet of daarvan is vrijgesteld, heeft recht op een aansluitende uitkering indien hij op de eerste werkloosheidsdag een diensttijd heeft van ten minste 5 jaar.
b.   De aansluitende uitkering gaat in zodra het einde van de duur is bereikt van:

    1. de reparatie-uitkering, als de werknemer daar recht op had;
    2. de WW-uitkering, in de overige gevallen.

c.   De onderdelen e, f en g van artikel B.5 zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 6a Het recht op extra aansluitende uitkering

a.   De werknemer die ten tijde van het arbeidsurenverlies uit zijn dienstbetrekking als werknemer een diensttijd heeft van ten minste 15 jaar en 10 jaar of minder verwijderd is van zijn AOW-leeftijd, heeft na afloop van de duur van zijn aansluitende uitkering recht op een extra aansluitende uitkering.
b.   Als de AOW-leeftijd van de werknemer ten tijde van het arbeidsurenverlies uit zijn dienstbetrekking als werknemer nog niet bekend is, wordt voor de beoordeling hoeveel jaren hij van zijn AOW-leeftijd verwijderd is, uitgegaan van de op dat moment hoogste ingangsleeftijd in de AOW.
c.   De onderdelen e, f en g van artikel B.5 zijn van overeenkomstige toepassing op de extra aansluitende uitkering.

Artikel 7 Duur en hoogte van de aansluitende uitkering

a.   De duur van de aansluitende uitkering is één maand per vol jaar diensttijd, met een maximum van 34 maanden.
b.   Als het recht op uitkering is geëindigd en daarna herleeft, schuift de einddatum van de aansluitende uitkering op zoals bij een WW-uitkering.
c.   De hoogte van de aansluitende uitkering is 0,70 * (A min B * C/D).
Hierbij staat:
A voor het bovenwettelijk maandloon, maar ten hoogste het bovenwettelijk maandloon gebaseerd op het maximum van carrièrepatroon 11 of LC, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering;
B voor het inkomen in een kalendermaand;
C voor het bovenwettelijk dagloon, maar ten hoogste het bovenwettelijk dagloon gebaseerd op het maximum van carrièrepatroon 11 of LC, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering;
D voor het bovenwettelijk dagloon.
d.   Onderdeel h van artikel B.5 is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.
e.   Bij samenloop van de aansluitende uitkering met een uitkering op grond van de WW, de ZW, de WIA, een andere aansluitende uitkering of een uitkering die naar aard en strekking met een van deze uitkeringen overeenkomt:

    1. wordt inkomen op de aansluitende uitkering in mindering gebracht als dat inkomen op de voorafgaande WW-uitkering in mindering zou zijn gebracht als die uitkering niet zou zijn geëindigd;
    2. heeft, als de werknemer naast zijn uitkeringen geen inkomen uit werk heeft, de aansluitende uitkering het karakter van een aanvulling op de overige uitkeringen tot 70% van het bovenwettelijk maandloon, maar ten hoogste het bovenwettelijk maandloon gebaseerd op 70% van het maximum van carrièrepatroon 11 inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering;
    3. wordt, als de werknemer naast zijn uitkeringen inkomen uit werk heeft en de som van zijn uitkeringen en zijn inkomen uit werk hoger is dan 87,5% van zijn bovenwettelijk maandloon plus 8,75% van zijn bovenwettelijk maandloon maar ten hoogste 8,75% van het bovenwettelijk maandloon gebaseerd op het maximum van carrièrepatroon 11 inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, de aansluitende uitkering verminderd tot dit niet meer het geval is. Voor de toepassing van dit onderdeel wordt een loonsuppletie uit een andere sector of een uitkering die daarmee overeenkomt, tot het inkomen gerekend;
    4. is Hoofdstuk B, artikel 2, onderdeel d, van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 7a Duur en hoogte van de extra aansluitende uitkering

a.   De extra aansluitende uitkering duurt tot de AOW-leeftijd van de werknemer.
b.   De hoogte van de extra aansluitende uitkering is 0,70 * (A min B * C/D).
Hierbij staat:
A voor het bovenwettelijk maandloon, maar ten hoogste 186% van het minimumloon inclusief de vakantietoeslag daarover per maand;
B voor het inkomen in een kalendermaand;
C voor het bovenwettelijk dagloon, maar ten hoogste  186% van het minimumloon inclusief de vakantietoeslag daarover per dag;
D voor het bovenwettelijk dagloon.
c.   De onderdelen d en e van Hoofdstuk B, artikel 7, zijn van overeenkomstige toepassing op de extra aansluitende uitkering. In onderdeel e sub ii en iii wordt daarbij voor “het maximum van carrièrepatroon 11 inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering” gelezen: 186% van het minimumloon, inclusief de vakantietoeslag daarover.

 

Artikel 8 Het geldend maken van het recht op bovenwettelijke uitkering

17– Bepalingen over het geldend maken van het recht op uitkering: artt. 22 t/m 28 WW – Bepalingen over boeten: artt. 27a en 27g WW – Inlichtingenplicht: artt. 25 WW, 31 lid 1 en 49 ZW

a.   De werkgever stelt op aanvraag vast of recht op bovenwettelijke uitkering bestaat.
b.   De bepalingen van de WW over het geldend maken van het recht op uitkering, waaronder het verplichtingen- en sanctieregime, met uitzondering van de bepalingen over boetes, zijn van overeenkomstige toepassing op de bovenwettelijke uitkering.
c.   In plaats van de WW-bepalingen zijn de overeenkomstige bepalingen van de ZW of de WAZO van toepassing als de werknemer recht heeft op uitkering op grond van de ZW, respectievelijk de WAZO.
d.   Voor de toepassing van onderdeel b wordt de aanvraag om bovenwettelijke uitkering geacht te zijn gedaan op dezelfde dag als de aanvraag om WW-uitkering, tenzij de aanvraag om bovenwettelijke uitkering meer dan drie maanden nadat de WW-uitkering is toegekend, is ingediend.
e.   Indien de werknemer de inlichtingenplicht die hij heeft op grond van onderdeel b of c niet of niet behoorlijk is nagekomen, kan de werkgever de bovenwettelijke uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, weigeren.

Artikel 9 De betaling van de bovenwettelijke uitkering

a.   De bepalingen in de WW over de betaling en terugvordering van de uitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de bovenwettelijke uitkering.
b.   In plaats van de WW-bepalingen zijn de overeenkomstige bepalingen van de ZW of de WAZO van toepassing als de werknemer recht heeft op uitkering op grond van de ZW, respectievelijk de WAZO.
c.   In afwijking van de onderdelen a en b:

    1. worden de aanvulling op de WW-uitkering, de aanvulling op de ZW-uitkering en de aanvulling op de WAZO-uitkering eenmaal per drie maanden achteraf betaald;
    2. is geringe hoogte van een aanvulling op de WW-uitkering geen reden om die niet te betalen.

Artikel 10 Uitkering indien geen recht op WW-uitkering bestaat

a.   In bijlage 1 hebben partijen regels opgenomen waarbij een recht op uitkering wordt toegekend aan categorieën van werknemers die op grond van de overige artikelen van deze regeling geen recht hebben op bovenwettelijke uitkering omdat zij geen recht hebben op WW-uitkering.
b.   Een recht op uitkering, toegekend op grond van het bepaalde onder a:

    1. wordt voor de toepassing van deze regeling gelijkgesteld met een recht op bovenwettelijke uitkering; en
    2. eindigt niet doordat de werknemer ziek of arbeidsongeschikt wordt en in aanmerking zou zijn gekomen voor een uitkering op grond van de ZW, de WAZO, de WIA of de WAO als hij nog verzekerd zou zijn geweest voor die wetten. De uitkering eindigt wel als de werknemer een van deze uitkeringen krijgt op grond van nawerking, of als hij recht heeft op een uitkering op grond van artikel 22 ZAR;
    3. is, indien de werknemer alsnog of wederom recht krijgt op WW-uitkering, niet van invloed op het recht op bovenwettelijke uitkering dat voor de werknemer verbonden is aan dat recht op WW-uitkering.

c.   In geval van samenloop met andere uitkeringen heeft de uitkering op grond van dit artikel het karakter van een aanvulling tot de hoogte die deze uitkering zonder de samenloop zou hebben.
d.   Artikel B.2, onderdeel d, is van overeenkomstige toepassing op de uitkering op grond van dit artikel.