Paragraaf A Persoonlijk budget

Artikel 9.1

Aanspraak

  1. De werknemer heeft recht op een persoonlijk budget ten behoeve van zijn duurzame inzetbaarheid.
  2. Het persoonlijk budget maakt onderdeel uit van de normjaartaak van 1659 uur. Voor de werknemer, zoals bedoeld in artikel 4.1 lid 7, wordt het persoonlijk budget toegekend naast de 59 uur ten behoeve van deskundigheidsbevordering.
Artikel 9.2

Hoogte

  1. Het persoonlijk budget bedraagt bij een normbetrekking 50 uur per cursusjaar.
  2. Het aantal uren persoonlijk budget wordt voor de deeltijdwerknemer berekend naar rato van de werktijdfactor.
Artikel 9.3

Aanwending*

*Zie toelichting

  1. Het persoonlijk budget wordt aangewend in het cursusjaar waarin het recht is ontstaan. De uren kunnen niet worden gespaard.
  2. Het persoonlijk budget kan niet worden aangewend voor het opnemen van verlof en kan niet worden omgezet in salaris.
  3. Het persoonlijk budget wordt door de werknemer, die onderdeel uitmaakt van een onderwijsteam (direct betrokken bij het primair proces en benoemd in een functie met carrièrepatroon 7 of hoger), aangewend voor het verrichten van niet tijd- en plaatsgebonden werkzaamheden, die behoren tot zijn opgedragen werkzaamheden binnen het in artikel 3.3 lid 1, dan wel artikel 3.3 lid 2, genoemde compartiment van 459 uur ten behoeve van de organisatie en ontwikkeling van het onderwijs of voor een extra bestedingsdoel: voorbereiding en/of nazorg. De werknemer bepaalt voor welke van deze niet tijd- en plaatsgebonden werkzaamheden hij het persoonlijk budget inzet. De werknemer neemt de uren in overleg met de werkgever op in herkenbare dagdelen, evenwichtig gespreid over het cursusjaar, daarbij rekening houdend met de werkverdeling in het team. In de gesprekscyclus geeft de werknemer aan hoe hij het persoonlijk budget gaat inzetten of heeft ingezet.
  4. Het persoonlijk budget wordt door de werknemer, op wie lid 3 niet van toepassing is, aangewend voor het verrichten van niet tijd- en plaatsgebonden werkzaamheden gericht op professionalisering en/of loopbaanontwikkeling. De werknemer bepaalt voor welke van deze niet tijd- en plaatsgebonden werkzaamheden hij het persoonlijk budget inzet. De werknemer neemt de uren in overleg met de werkgever op in herkenbare dagdelen. In de gesprekscyclus geeft de werknemer aan hoe hij het persoonlijk budget gaat inzetten of heeft ingezet.
Artikel 9.4

Verantwoording

De werkgever kan de werknemer verzoeken om achteraf verantwoording af te leggen over de invulling van het persoonlijk budget.

Paragraaf B Regeling seniorenverlof

Artikel 9.5

Voorwaarden*

*Zie toelichting

  1. De werknemer heeft recht op verlof indien hij voldoet aan de volgende voorwaarden:
    a.   de werknemer is 57 jaar of ouder 910 jaar voor AOW-gerechtigde leeftijd. Indien de AOW-gerechtigde leeftijd wijzigt heeft dit gevolgen voorde tekst van dit artikel.;
    b.   de werknemer is direct voorafgaand aan de ingangsdatum van het verlof gedurende ten minste 5 jaren aaneengesloten in dienst bij een werkgever die valt onder de werkingssfeer van deze cao;
    c.   de werknemer heeft een werktijdfactor van ten minste 0,4 bij de werkgever.
  2. Diensttijd, zoals bedoeld onder lid 1 sub b, doorgebracht in een (aaneengesloten) dienstverband bij een werkgever in de mbo-sector, die niet onder de werkingssfeer van de cao valt, maar die gelieerd is aan een werkgever die wel onder de werkingssfeer van deze cao valt, wordt daarbij meegeteld. Een onderbreking in diensttijd, vanwege een periode van werkloosheid, in welke periode de werknemer een WW-uitkering en/of een uitkering op grond van de BWR heeft ontvangen, wordt niet als onderbreking aangemerkt. Deze periode telt echter niet mee als diensttijd. De werknemer moet feitelijk minimaal 5 jaar hebben gewerkt bij een werkgever als bedoeld in lid 1 sub b.

 

Artikel 9.6

Hoogte

  1. De werknemer, die voldoet aan de in artikel 9.5, lid 1 gestelde voorwaarden, heeft bij een normbetrekking recht op 170 uur verlof per cursusjaar.
  2. Het aantal verlofuren wordt voor de deeltijdwerknemer berekend naar rato van de werktijdfactor.
  3. Voor de werknemer die op grond van artikel 9.17, lid 2 gebruik maakt van een half uur verkorting van de dagelijkse werktijd (bij een normbetrekking) wordt de hoogte van het verlof als volgt berekend: (1659 uur – aantal werkdagen per jaar x 0,5 uur) x 170 uur : 1659.
  4. Het recht op verlof ontstaat op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de werknemer de in artikel 9.5, lid 1 genoemde leeftijd heeft bereikt. Als het seniorenverlof ingaat voordat de individuele AOW-gerechtigde leeftijd is vastgesteld dan wordt het seniorenverlof toegekend op basis van de verwachte AOW-gerechtigde leeftijd zoals die is berekend een maand voor de ingangsdatum van het seniorenverlof van de werknemer. Een wijziging van de verwachte AOW-gerechtigde leeftijd na de toekenning heeft geen gevolgen voor de opname van het seniorenverlof tot aan de definitief vastgestelde AOW-gerechtigde leeftijd.

Artikel 9.7

Financiering*

*Zie toelichting

  1. De werknemer betaalt een eigen bijdrage over het maandsalaris behorende bij de in artikel 9.6 bedoelde, opgenomen verlofuren van:
    a.   30% voor carrièrepatroon 1 t/m 8;
    b.   45% voor carrièrepatroon 9 of hoger.
    Deze eigen bijdrage wordt in mindering gebracht op het maandsalaris.
  2. De werktijdfactor van de werknemer wijzigt niet door opname van het verlof.
  3. Alle aan het maandsalaris en de werktijdfactor gerelateerde aanspraken (waaronder eindejaarsuitkering, vakantietoeslag en pensioenopbouw) blijven berekend op basis van het maandsalaris dat de werknemer zou hebben genoten indien hij geen gebruik zou maken van het verlof.
  4. Bij opname van het verlof wordt de hoogte van het persoonlijk budget (artikel 9.2 lid 1) en de 59 uren voor scholing en professionalisering (artikel 4.1 lid 7) berekend op basis van de materiële werktijdfactor.
  5. Het inzetbaarheidskader (artikel 3.3) van de werknemer wordt bij opname van het verlof berekend op basis van de materiële werktijdfactor. Dit houdt in dat de uren voor werkzaamheden in beide compartimenten naar verhouding worden verminderd.
  6. Bij samenloop van seniorenverlof met verlof, zoals bedoeld in de artikelen 8.3, 8.4, 8.5 lid 1 sub a, 8.6 en 8.8, heeft de opname van dit verlof geen gevolgen voor de hoogte van het seniorenverlof. Dit betekent dat de omvang van dit verlof samen met seniorenverlof berekend dient te worden conform de berekeningssystematiek van de voorbeelden in de toelichting.
  7. De materiële werktijdfactor, genoemd in dit artikel, is de werktijdfactor die is overeengekomen in de arbeidsovereenkomst minus de werktijdfactor behorend bij het seniorenverlof.

 

Artikel 9.8

Extra verlof vanaf 60 jaar*

*Zie toelichting

  1. De werknemer die 60 jaar of ouder is en voldoet aan de in artikel 9.5, lid 1, onder b en c gestelde voorwaarden heeft recht op 170 uur extra verlof per cursusjaar.
  2. Het aantal extra verlofuren wordt voor de deeltijdwerknemer berekend naar rato van de werktijdfactor.
  3. Over het in lid 1 bedoelde, opgenomen extra verlof betaalt de werknemer een eigen bijdrage van 100% over het maandsalaris.
  4. De werktijdfactor van de werknemer wijzigt niet door opname van het extra verlof.
  5. Alle aan het maandsalaris en de werktijdfactor gerelateerde aanspraken worden over de extra 170 uur berekend op basis van het met het extra verlof verminderde salaris.
  6. De pensioenopbouw en het pensioenbijdrageverhaal veranderen niet door de opname van het extra verlof. Deze vinden plaats op dezelfde wijze als wanneer de werknemer geen gebruik zou maken van het extra verlof.
  7. Het inzetbaarheidskader (artikel 3.3) van de werknemer wordt bij opname van het extra verlof  berekend op basis van de materiële werktijdfactor. Dit houdt in dat de uren voor werkzaamheden in beide compartimenten naar verhouding worden verminderd.
  8. Bij samenloop van seniorenverlof met verlof, zoals bedoeld in de artikelen 8.3, 8.4, 8.5 lid 1 sub a, 8.6 en 8.8, heeft de opname van dit verlof geen gevolgen voor de hoogte van het seniorenverlof. Dit betekent dat de omvang van dit verlof samen met seniorenverlof berekend dient te worden conform de berekeningssystematiek van de voorbeelden in de toelichting.
  9. De materiële werktijdfactor, genoemd in dit artikel, is werktijdfactor die is overeengekomen in de arbeidsovereenkomst minus de werktijdfactor behorend bij het seniorenverlof.

 

Artikel 9.8a

Seniorenverlof 5 jaar voorafgaand aan AOW-leeftijd

  1. De werknemer die 5 jaar of minder verwijderd is van zijn AOW-leeftijd, voldoet aan de in artikel 9.5 lid 1 onder b en c genoemde voorwaarden en geen gebruik maakt van het (extra)seniorenverlof als bedoeld in artikel 9.5 lid 1 en artikel 9.8 lid 1 of het BAPO overgangsrecht als bedoeld in artikel 9.15 heeft recht op 340 uur verlof per cursusjaar.
  2. Het aantal verlofuren wordt voor de deeltijdwerknemer berekend naar rato van de werktijdfactor.
  3. De werktijdfactor van de werknemer wijzigt niet door opname van het verlof.
  4. Het recht op verlof ontstaat op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de werknemer de in lid 1 genoemde leeftijd heeft bereikt.
  5. De werknemer betaalt een eigen bijdrage over het maandsalaris behorende bij de in lid 1 bedoelde verlofuren van:
    1. 30% voor carrièrepatroon 1 t/m 8;
    2. 45% voor carrièrepatroon 9 of hoger.
      Deze eigen bijdrage wordt in mindering gebracht op het maandsalaris.
  6. Alle aan het maandsalaris en werktijdfactor gerelateerde aanspraken (waaronder eindejaarsuitkering, vakantietoeslag en pensioenopbouw) blijven berekend op basis van het maandsalaris dat de werknemer zou hebben genoten indien hij geen gebruik zou maken van het verlof.
  7. Het inzetbaarheidskader (artikel 3.3) van de werknemer wordt bij opname van het extra verlof berekend op basis van de materiële werktijdfactor. Dit houdt in dat de uren voor werkzaamheden in beide compartimenten naar verhouding worden verminderd.
  8. Bij samenloop van seniorenverlof met verlof, zoals bedoeld in de artikelen 8.3, 8.4, 8.5 lid 1 sub a, 8.6 en 8.8, heeft de opname van dit verlof geen gevolgen voor de hoogte van het seniorenverlof. Dit betekent dat de omvang van dit verlof samen met seniorenverlof berekend dient te worden conform de berekeningssystematiek van de voorbeelden in de toelichting.
  9. De materiele werktijdfactor, genoemd in dit artikel, is de werktijdfactor die is overeengekomen in de arbeidsovereenkomst minus de werktijdfactor behorend bij het seniorenverlof.
  10. Artikelen 9.9 t/m 9.13 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 9.9

Opname*

*Zie toelichting

  1. De werknemer die gebruik maakt van het (extra) verlof neemt 170 of 340 uur op, onverminderd het bepaalde in artikel 9.8 lid 2.
  2. De werknemer neemt, in overleg met de werkgever, het (extra) verlof op in hele of halve dagen, evenwichtig gespreid over het cursusjaar.
  3. Het (extra) verlof wordt opgenomen in het cursusjaar waarin het recht is ontstaan. Het (extra) verlof kan niet gespaard worden.
Artikel 9.10

Aanvraag

  1. De werknemer die gebruik wil maken van deze regeling meldt dit schriftelijk maximaal 6 maanden, doch uiterlijk 3 maanden voor de gewenste ingangsdatum aan de werkgever.
  2. De werknemer die gebruik wil maken van deze regeling geeft gelijktijdig met de in lid 1 genoemde melding aan wat zijn wensen zijn ten aanzien van:
    a.   de gewenste ingangsdatum;
    b.   op welke wijze de werknemer invulling wil geven aan de opname van het (extra) verlof.
  3. De werkgever toetst het verzoek aan de voorwaarden.
  4. De werkgever kan na overleg met de werknemer van het verzoek afwijken op grond van gewichtige redenen. De werkgever neemt in ieder geval uiterlijk 2 maanden na de aanvraag een schriftelijk besluit.
Artikel 9.11

Eindigen verlof

  1. Het recht op (extra) verlof eindigt bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
  2. Deelname aan de verlofregeling is in beginsel onomkeerbaar. Slechts in geval van bijzondere omstandigheden kan de werknemer de werkgever verzoeken om de deelname aan het (extra) verlof eerder te beëindigen.
  3. De werkgever kan het verzoek van de werknemer afwijzen op grond van het organisatorisch belang en/of het niet beschikbaar zijn van voldoende formatie. Een afwijzing van het verzoek tot beëindiging wordt door de werkgever gemotiveerd.
  4. Op het verzoek tot beëindiging van het (extra) verlof is het bepaalde in artikel 9.10 van toepassing.
  5. Voortijdige beëindiging van het (extra) verlof vindt plaats met ingang van de eerste dag van het cursusjaar.
Artikel 9.12

Ziekte tijdens seniorenverlof

  1. Indien de werknemer ziek wordt blijft het (extra) verlof gedurende de ziekteperiode doorlopen.
  2. Gedurende de periode van de eerste ziektedag tot 12 maanden na deze eerste ziektedag bedraagt het maandsalaris 100% van het door deze regeling verminderde maandsalaris.
  3. Gedurende de periode van de dag na de in lid 2 genoemde periode tot 24 maanden na de eerste ziektedag bedraagt het maandsalaris 70% van het maandsalaris dat de werknemer zou hebben ontvangen indien hij geen gebruik zou maken van deze regeling.
  4. Bij de toepassing van artikel 13 sub a van de ZAR geldt het volgende:
    –   De loondoorbetaling van 100% betreft het door deze regeling verminderde maandsalaris;
    –   De loondoorbetaling van 70% betreft het maandsalaris dat de werknemer zou hebben ontvangen indien hij geen gebruik zou maken van deze regeling.
Artikel 9.13

Werken tijdens opgenomen verlof

  1. Het is de werknemer niet toegestaan om tijdens het opgenomen (extra) verlof betaalde werkzaamheden te verrichten voor derden of werkzaamheden te verrichten ten behoeve van een eigen bedrijf.
  2. De werkgever kan met opgaaf van redenen het (extra) verlof per direct beëindigen indien de werknemer in strijd handelt met het bepaalde in het eerste lid.
  3. De werknemer is gehouden te voldoen aan een redelijk verzoek van de werkgever om informatie te verschaffen indien de werkgever een gegrond vermoeden heeft dat de werknemer in strijd met het bepaalde in het eerste lid handelt.

Paragraaf C BAPO / Overgangsrecht*

Zie toelichting

Artikel 9.14

Vervallen BAPO-regeling

De BAPO-regeling, zoals opgenomen in de (derde verlengde) CAO BVE 2007-2009 bijlage G en thans in bijlage D, is per 1 augustus 2014 vervallen. In art. 9.15 is een overgangsregeling opgenomen.

Artikel 9.15

Overgangsregeling*

Zie toelichting

  1. Deze overgangsregeling geldt voor:
    a.   de werknemer die op 31 juli 2014 gebruik maakte van de BAPO-regeling, zoals opgenomen in de derde verlengde CAO BVE 2007-2009;
    b.   de werknemer die op 31 juli 2014 de in tabel 1 van bijlage G van de derde verlengde CAO BVE 2007-2009 vereiste leeftijd van 55 of 59 jaar heeft bereikt en voldeed aan de overige intredevoorwaarden voor de BAPO-regeling, zoals beschreven in bijlage G van de derde verlengde CAO BVE 2007-2009 én die voor 1 juni 2014 bij zijn werkgever een aanvraag heeft ingediend voor het opnemen of uitbreiden van BAPO-verlofuren.
  2. Het op 31 juli 2014 genoten, dan wel (tijdig) aangevraagde BAPO-verlof van de werknemer bedoeld in lid 1 wordt bevroren. Dit betekent dat de werknemer gebruik kan blijven maken van het aantal BAPO-verlofuren dat de werknemer op 31 juli 2014 genoot of (tijdig) had aangevraagd, conform de voorwaarden zoals opgenomen in de derde verlengde CAO BVE 2007-2009, bijlage G, met dien verstande dat artikel 9.7 lid 4 t/m 7 en artikel 9.8 lid 7 t/m 9 van overeenkomstige toepassing zijn. Indien de werknemer de omvang van het BAPO-verlof wil verminderen of beëindigen, is het bepaalde in artikel IV.2 en in artikel VII van bijlage G van de derde verlengde CAO BVE 2007-2009 van toepassing. Na vermindering of beëindiging van het BAPO-verlof komt de werknemer voor deze verlofuren niet meer in aanmerking voor deelname aan de overgangsregeling.
  3. De eigen bijdrage van de werknemer over het maandsalaris behorende bij de opgenomen BAPO-verlofuren wordt met ingang van 1 augustus 2014 verhoogd naar de volgende percentages:
    –   30% voor de carrièrepatronen 1 t/m 8;
    –   45% voor carrièrepatroon 9 of hoger.
    Deze eigen bijdrage wordt in mindering gebracht op het maandsalaris.
  4. De werknemer, bedoeld in lid 1, kan het bevroren BAPO-verlof, indien hij voldoet aan de intredevoorwaarden zoals bedoeld in paragraaf B, artikel 9.5 en, indien van toepassing, artikel 9.8, lid 1, aanvullen tot 170 uur of 340 uur verlof, conform de in paragraaf B opgenomen voorwaarden (waaronder de percentages eigen bijdrage). De werknemer is daarbij gehouden het gehele verlof op te nemen conform het bepaalde in artikel 9.9 van paragraaf B.
  5. De werknemer, bedoeld in lid 1, van 55 jaar of 56 jaar kan het bevroren BAPO-verlof, indien hij voldoet aan de intredevoorwaarden zoals bedoeld in paragraaf B, artikel 9.5 sub b en c, aanvullen tot 170 uur verlof, conform de in paragraaf B opgenomen voorwaarden (waaronder het percentage eigen bijdrage). De werknemer is vervolgens gehouden het gehele verlof op te nemen conform het bepaalde in artikel 9.9 van paragraaf B.

Paragraaf D Overige seniorenfaciliteiten

Artikel 9.16

Seniorendagen

  1. Artikel E-22 van de (derde verlengde) CAO BVE 2007-2009 is per 1 augustus 2014 vervallen. De bepalingen, zoals opgenomen in lid 2 tot en met 4 van dit artikel, komen daarvoor in de plaats.
  2. De werknemer komt onder de volgende voorwaarden in aanmerking voor seniorendagen:
    –   de werknemer heeft de leeftijd van 52 jaar of ouder bereikt;
    –   de werknemer maakt geen gebruik van de Regeling seniorenverlof, zoals bedoeld in paragraaf B.
  3. De werknemer die gebruik maakt van de overgangsregeling, zoals bedoeld in paragraaf C, behoudt het recht op seniorendagen conform artikel E-22 van de (derde verlengde) CAO BVE 2007-2009.
  4. De hoogte van het verlof bedraagt voor de werknemer, bedoeld in lid 2 en behorend tot het OP:
    –   1 dag per cursusjaar, indien de werknemer 52 t/m 55 jaar is;
    –   1,5 dag per cursusjaar, indien de werknemer 56 jaar of ouder is.
    De hoogte van het verlof bedraagt voor de werknemer, bedoeld in lid 2 en behorend tot het OBP:
    –   1 dag per cursusjaar, indien de werknemer 52 t/m 53 jaar is;
    –   2 dagen per cursusjaar, indien de werknemer 54 t/m 55 jaar is;
    –   3 dagen per cursusjaar, indien de werknemer 56 jaar of ouder is.
Artikel 9.17

Dagelijkse werktijdverkorting

  1. Artikel E-20 van de (derde verlengde) CAO BVE 2007-2009 is per 1 augustus 2014 vervallen. Het bepaalde, zoals opgenomen in lid 2 t/m 5, komt daarvoor in de plaats.
  2. De werknemer komt onder de volgende voorwaarden in aanmerking voor een verkorting van de dagelijkse werktijd met een half uur (bij een normbetrekking):
    –   de werknemer behoort tot het OBP;
    –   de werknemer ontvangt een maandsalaris op basis van carrièrepatroon 1 t/m 8;
    –   de werknemer is 60 jaar of ouder.
  3. De werknemer, behorende tot het OBP, van 60 jaar of ouder, met carrièrepatroon 9 of hoger die op 31 juli 2014 gebruik maakte van artikel E-20 van de (derde verlengde) CAO BVE 2007-2009 behoudt dit recht. Dit recht komt te vervallen indien de werknemer gebruik maakt van de Regeling seniorenverlof, zoals bedoeld in paragraaf B.
  4. De werknemer verzoekt schriftelijk om gebruikmaking van deze regeling.
  5. Het recht op een half uur dagelijkse werktijdverkorting is ook van toepassing op deeltijdmedewerkers, naar rato van de omvang van de werktijdfactor.
  6. De werknemer die gebruik maakt van deze regeling kan niet met overwerk worden belast.