Artikel 4.1

Scholing en professionalisering

  1. De werkgever heeft scholingsbeleid dat uitmondt in een meerjarenscholingsplan en bestaat ten minste uit de volgende componenten:
    –   de uitgangspunten van het scholingsbeleid;
    –   de stappen waarin het scholingsbeleid tot uitvoering zal worden gebracht;
    –   de criteria met behulp waarvan bepaald wordt welke werknemers wanneer in aanmerking komen voor scholing, waarbij ten minste het genoemde in het zevende tot en met negende lid geldt.
  2. De werkgever stelt het scholingsbudget vast.
  3. De werkgever vraagt advies aan de OR voor elk door hem voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van het scholingsbudget.
  4. a. De werknemer heeft recht op:
    – scholing die nodig is om zijn functie goed te kunnen uitoefenen;
    – scholing en professionalisering gericht op het uitoefenen van een andere functie, indien dit past binnen zijn loopbaanperspectief.
    b. De werkgever is, rekening houdend met de hierover gemaakte afspraken in het onderwijsteam, verantwoordelijk voor het regelen van vervanging tijdens afwezigheid van de werknemer in verband met scholing en professionalisering.
  5. De werknemer is verplicht mee te werken aan de scholing en professionalisering die de werkgever nodig acht voor een goede uitoefening van de functie of voor behoud van werkgelegenheid.
  6. De werknemer met een opleidingsniveau beneden mbo-niveau 2 wordt in de gelegenheid gesteld een startkwalificatie te halen.
  7. De werknemer die direct betrokken is bij het primaire proces die benoemd is in een functie met carrièrepatroon 7 of hoger, heeft bij een normbetrekking jaarlijks recht op 59 uren ten behoeve van scholing en professionalisering, naast de uren waarop hij recht heeft op grond van het achtste of negende lid. Over de invulling van de uren legt de werknemer verantwoording af aan de werkgever. De werknemer die benoemd is in een functie met carrièrepatroon 7 of 8 vult de uren in overleg met de werkgever.
  8. Voor elk onderwijsteam waarin het werk is verdeeld conform artikel 3.4 lid 1 t/m 5 is, ten behoeve van scholing en professionalisering van de direct bij het primair proces betrokken werknemers die benoemd zijn in een functie behorend bij carrièrepatroon 7 of hoger een urenaantal beschikbaar dat gelijk is aan: P x 107. Hierin is P het totale aantal FTE’s van de werknemers genoemd in de vorige zin binnen een onderwijsteam. Deze uren worden op het niveau van het onderwijsteam (al dan niet gedifferentieerd) toegedeeld aan de desbetreffende werknemers. De toedeling en invulling ervan gebeurt op basis van een vooraf door het onderwijsteam opgesteld scholingsplan en vindt plaats onder verantwoordelijkheid van en in overleg met de werkgever met in achtneming van artikel 4.2 lid 1 sub a en b.
  9. Indien de werkgever de werkzaamheden van het onderwijsteam waarvan de werknemer die direct betrokken is bij het primaire proces die benoemd is in een functie met carrièrepatroon 7 of hoger deel uitmaakt, toedeelt volgens artikel 3.4, zesde lid, heeft de werknemer recht op ten minste 24 uren scholing en professionalisering. Deze 24 uren maken deel uit van het urenaantal ten behoeve van scholing en professionalisering dat beschikbaar is op het niveau van het onderwijsteam. De toedeling van de overige uren die beschikbaar zijn op het niveau van het onderwijsteam ten behoeve van scholing en professionalisering, vindt plaats in opdracht van de werkgever.
  10. Voor de werknemer op wie lid 7 niet van toepassing is wordt ten aanzien van professionalisering en/of loopbaanontwikkeling verwezen naar het persoonlijk budget conform artikel 9.3 lid 4.
Artikel 4.1a

Professionalisering basisvaardigheden en curriculumherziening

In het Onderwijsakkoord Samen voor het beste onderwijs is afgesproken dat het kabinet jaarlijks in het voortgezet onderwijs € 53 miljoen investeert in professionalisering van docenten op het terrein van basisvaardigheden van de leerling en curriculumherziening. Deze middelen worden met een tarief per leerling aan de vo-scholen beschikbaar gesteld. Voor schooljaar 2022/2023 geldt een overgangsjaar waarbij de werkgever in overleg met de ondernemingsraad afspraken maakt over een goede besteding van deze middelen.

Professionalisering basisvaardigheden en curriculumherziening (geldend vanaf schooljaar 2023/2024)

In het Onderwijsakkoord Samen voor het beste onderwijs is afgesproken dat het kabinet jaarlijks in het voortgezet onderwijs € 53 miljoen investeert in professionalisering van docenten op het terrein van basisvaardigheden van de leerling en curriculumherziening. Deze middelen worden met een tarief per leerling ook aan de vo-scholen die onder de reikwijdte van deze cao mbo vallen beschikbaar gesteld.

  1. De docent die werkzaam is op een school bekostigd op basis van de WVO en werkzaam is voor vo-leerlingen heeft per schooljaar recht op 16 uur professionalisering op het gebied van basisvaardigheden en curriculumherziening.
  2. Deze uren worden in overleg met de leidinggevende besteed.
Artikel 4.2

Studiefaciliteiten

  1. De werkgever verleent de volgende studiefaciliteiten:
    a.   bij scholing in opdracht van de werkgever, scholing waartoe de werkgever verplicht is deze te verstrekken om het werk waarvoor de werknemer is aangenomen uit te voeren, scholing ter voorkoming van werkloosheid of scholing ter behoud van werkgelegenheid:
    –   100% vergoeding van cursus-, examen-, materiaal-, reis- en verblijfkosten;
    –   studieverlof is arbeidstijd en vindt, indien mogelijk, zoveel mogelijk plaats tijdens de tijdstippen waarop de arbeid verricht moet worden.
    –   een beding waarin bovenstaande kosten voor scholing worden verhaald op of verrekend met geldelijke inkomsten op grond van de dienstbetrekking van de werknemer is conform artikel 7:611a BW nietig.
    b.   in overige gevallen, op verzoek van de werknemer, waarin scholing naar het oordeel van de werkgever mede in het belang van de instelling is:
    –   100% vergoeding van noodzakelijke reis- en verblijfkosten;
    –   50% of in bijzondere gevallen 75% vergoeding van verplicht studiemateriaal, cursusgeld, examen- en diplomakosten;
    –   indien het belang van de instelling zich daar niet tegen verzet: studieverlof voor maximaal één dag per week voor zover de scholing en/of een examen of tentamen ter afronding van (een deel van) de studie niet buiten werktijd kan plaatsvinden, plus maximaal 5 halve dagen per jaar voor voorbereiding op tentamens of examens.
    c.   bij scholing die overwegend in het persoonlijk belang van de werknemer is, kan de werkgever onbetaald studieverlof verlenen.
  2. Bij studiefaciliteiten als bedoeld in lid 1 sub b en c is de werknemer gehouden in de volgende gevallen, de volgende vergoeding van de studiekosten terug te betalen aan de werkgever:
    a.   indien de arbeidsovereenkomst op zijn initiatief eindigt voordat de scholing met goed gevolg is afgesloten: de vergoeding die in de drie jaar voorafgaand aan het eindigen van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer is betaald;
    b.   indien de scholing niet met goed gevolg is afgesloten en dit naar het oordeel van de werkgever de werknemer te verwijten is: de vergoeding die is betaald in de periode van 3 jaar voordat dit verwijtbare gedrag van de werknemer bij de werkgever bekend werd;
    c.   indien de arbeidsovereenkomst op zijn initiatief eindigt binnen 3 jaar nadat de scholing met goed gevolg is afgesloten: de vergoeding die in de laatste 3 jaar voorafgaand aan het eindigen van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer is betaald, verminderd met 1/36 deel voor elke maand die de werknemer na het afronden van de scholing nog in dienst van de werkgever is gebleven.
  3. De terugbetaling, bedoeld in het tweede lid, hoeft niet plaats te vinden:
    a.   indien de werknemer als gevolg van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst recht heeft op een uitkering op grond van de Bovenwettelijke werkloosheidsregeling of een daarmee vergelijkbare regeling, of op een direct ingaand pensioen;
    b.   als de scholing is gevolgd ter voorkoming van werkloosheid of ter behoud van werkgelegenheid, en de scholing is afgebroken in verband met het aangaan van een dienstbetrekking bij een andere werkgever.
Artikel 4.3

Loopbaangesprek

  1. De werknemer heeft recht op een jaarlijks loopbaangesprek, waaruit een persoonlijk ontwikkelingsplan kan voortvloeien. Voor de werknemer op wie het zesde tot en met negende lid van artikel 4.1 niet van toepassing zijn, kan een EVC-traject onderdeel zijn van dit ontwikkelingsplan. Voor werknemers met een afstand tot de arbeidsmarkt conform het doelgroepregister, zoals bepaald in de Participatiewet en de bijbehorende beleidsregels UWV, is aandacht voor loopbaanontwikkeling in andere carrièrepatronen.
  2. Het loopbaangesprek maakt onderdeel uit van het functioneringsgesprek.
  3. Tijdens het loopbaangesprek kunnen de volgende onderwerpen worden besproken:
    a.   loopbaan- en promotiemogelijkheden binnen de instelling;
    b.   individuele loopbaanwensen en -perspectief;
    c.   de functie-eisen waaraan de werknemer moet voldoen om een loopbaanstap te kunnen zetten;
    d.   overige voorwaarden waaraan de werknemer moet voldoen om een loopbaanstap te kunnen zetten;
    e.   de openstaande vacatures binnen de instelling;
    f.    het inzetten van individuele scholing ten behoeve van loopbaan- en promotiemogelijkheden;
    g.   de mogelijkheden van horizontale taakroulatie, waarbij werknemers op vrijwillige basis andere taken op hetzelfde functieniveau kunnen gaan verrichten.
  4. De werkgever ontwikkelt – daar waar mogelijk – loopbaanpaden voor verschillende functies. Deze loopbaanpaden zijn beschikbaar voor elke werknemer en worden betrokken in het loopbaangesprek.